Advies voorontwerp decreet jeugddelinquentierecht

advies op vraag
Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Jo Vandeurzen

Vlaanderen start in 2019 met een eigen jeugddelinquentierecht. Dat ziet er anders uit dan het federale jeugdbeschermingsrecht dat nu wordt toegepast. Rode draad in de plannen is dat jongeren meer aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid en dat ze tegelijk kansen krijgen om de schade die ze aanbrachten zelf te herstellen. De SAR WGG drukt in een advies zijn steun uit tegenover de beleidsintenties. Toch ziet de raad ook een aantal valkuilen die de realisatie van de beleidsplannen bedreigen.

Het parket en de jeugdrechter moedigen minderjarige (vermoedelijke) delictplegers aan om de schade te herstellen die ze aanbrachten aan een slachtoffer en/of aan de maatschappij. Zo worden ze uitgenodigd om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Dat is goed, maar toch waarschuwt de SAR WGG ervoor dat niet elke minderjarige dit kan. Daarom moet de Vlaamse Regering meer ondersteuning voorzien voor minderjarigen om hun verantwoordelijkheid daadwerkelijk op te nemen.

Ook de ouders en opvoedingsverantwoordelijken van jonge (vermoedelijke) delictplegers hebben meer ondersteuning bij hun opvoedingstaken nodig.

Het nieuwe jeugddelinquentierecht breidt de actiemogelijkheden uit van het parket en de jeugdrechter. Het is positief dat een hiërarchie en combinatie van reacties mogelijk is waarbij duidelijk rekening gehouden wordt met de verantwoordelijkheid, de rechten en de context van de jongere. Maar het is vanzelfsprekend dat het hele actiepalet pas wordt ingezet wanneer er  genoeg aanbod aanwezig is. Het is volgens de SAR WGG niet realistisch om voldoende aanbod te voorzien binnen het budget dat de Vlaamse Regering vooropstelt. Voor haar moet de hele operatie immers budgetneutraal verlopen. Er moeten in Vlaanderen voldoende, performante en toegankelijke ambulante alternatieven zijn om aan de slag te gaan met jonge delinquenten. Alleen dan heeft een jeugdrechter genoeg mogelijkheden om te reageren op een jeugddelict. Plaatsing in een gemeenschapsinstelling wordt dan pas in laatste instantie opgelegd.

De raad is tevreden dat het parket en de jeugdrechtbank – dankzij de extra actiemogelijkheden - meer op maat van de jongere en zijn context kunnen werken. De grote beslissingsvrijheid van de parketmagistraat en de jeugdrechter heeft echter ook een belangrijke keerzijde: de rechtswaarborgen van minderjarige (vermoedelijke) delictplegers zijn nog onvoldoende wettelijk verankerd. Zeker op parketniveau, de fase van de rechtsgang waar de schuldvraag nog niet gesteld wordt, is dit problematisch.

Vervolgens vraagt de raad aandacht voor de situatie van jonge delinquenten met een psychische of psychiatrische problematiek. Individuele trajecten en een goede inschatting van de zorgbehoeften van deze jongeren zijn absoluut noodzakelijk. Er is een grote nood aan een specifiek zorgaanbod waar op maat psychische/psychiatrische en pedagogische begeleiding geboden wordt.

Jongeren die zestien of zeventien jaar oud zijn op het ogenblik dat ze ernstige strafbare feiten plegen kunnen door de jeugdrechter ook in de toekomst nog uithanden gegeven worden. De raad pleit voor een wetenschappelijke opvolging van de uithandengeving die nagaat of de afname die de Vlaamse Regering verwacht wel effectief gerealiseerd wordt.